323-Reports Rapporten 2017

https://www.eis-nederland.nl/rapporten https://www.eis-nederland.nl/rapporten https://www.natuurkennis.nl/publicaties/landschapoverstijgendnw/ https://www.natuurkennis.nl/publicaties/laagveen-en-zeekleilandschap/ https://www.natuurkennis.nl/publicaties/obn-nieuwsbrieven-uit-vakblad-nbl/ https://www.natuurkennis.nl/publicaties/proefschriften/ https://www.natuurkennis.nl/publicaties/scientific-articles/
         
    Zeegers, T. 2017
Effecten van agrarisch natuurbeheer in de Hoeksche Waard op diversiteit en abundantie van bloembezoekende insecten, in het bijzonder bestuivers
EIS2017-015, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 32 pp
De provincie Zuid-Holland heeft aan EIS Kenniscentrum Insecten gevraagd te onderzoeken of en in zo ja hoeverre er een waarneembaar effect is van dit agrarisch natuurbeheer van akkerranden, in vergelijking met akkerranden met een traditioneel beheer. Dit rapport is de weerslag van een grootschalig onderzoek (netto 150 waarnemingsuren), dat in 2016 en 2017 plaatsvond. De waarnemingen zijn verricht in de periode mei-augustus op trajecten met een lengte van 100 m in akkerranden.In het totaal zijn 119 trajecten in akkerranden met een agrarisch natuurbeheer bemonsterd,tegenover 79 referentietrajecten.
  Downloaden
         
   

Reemer, M. 2017
Bijen en zweefvliegen op boerenbedrijven aangesloten bij de Groene Klaver: nulmeting 2017
EIS2017-012, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 24 pp
De Groene Klaver is een collectief van vier agrarische natuurverenigingen in Zuid-Holland.Circa 50 deelnemers hebben zich voorgenomen om op hun terrein maatregelen te nemen in inrichting en beheer om de bestuiversfauna (bijen, zweefvliegen) te stimuleren.Projecten LTO Noord organiseert dit project en heeft aan EIS Kenniscentrum Insecten verzocht om een monitoring uit te voeren van de bijen en zweefvliegen bijeen selectie van de deelnemende boerenbedrijven. Deze rapportage doet verslag van de eerste monitoringsronde in 2017.De monitoring bestaat uit een startmeting en een herhaling. De startmeting is uitgevoerd in 2017 en heeft als doel om inzicht te krijgen in de diversiteit en samenstelling van de bestuiversfauna voorafgaand aan of kort na het nemen van bijvriendelijke maatregelen. Deze meting wordt in 2019 herhaald, om vast te stellen welke veranderingen er zijn opgetreden.In 2017 zijn in totaal 24 soorten bijen en 38 soorten zweefvliegen aangetroffen bij deonderzochte bedrijven. Het maximale aantal bijensoorten per plek bedroeg 14, het maximale aantal zweefvliegensoorten was 23.De resultaten worden per locatie besproken en waar mogelijk worden korte aanbevelingen gedaan om de situatie voor bijen ter plekke te verbeteren. In 2019 wordt de monitoring herhaald om vast te stellen welk effect de maatregelen hebben gehad op de bijen- en zweefvliegenfauna.

  Downloaden
         
   

 Reemer, M. 2017
Bijen en zweefvliegen in wegbermen van de Lithse polder: nulmeting 2017
EIS2017-010, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 20 pp
De Gemeente Oss is in 2017 in de Lithse Polder gestart met een vorm van ecologisch bermbeheer. Dit beheer houdt in dat de eerste meter van de berm (aan de wegzijde) twee maal per jaar wordt gemaaid (juni en september/oktober) en de rest van de berm alleen in september / oktober. Bij beide maairondes wordt het maaisel afgevoerd. Voorheen werden deze bermen twee maal per jaar geheel gemaaid en werd het maaisel niet afgevoerd.EIS Kenniscentrum Insecten heeft in 2017 een nulmeting uitgevoerd van de bijen- en zweefvliegenfauna op vier bermlocaties waar het nieuwe beheer wordt ingevoerd.Daarnaast zijn zes controlelocaties onderzocht waar andere typen maaibeheer worden gevoerd. Centrale vraag in het onderzoek is in hoeverre de bijen- en zweefvliegendiversiteit op de de locaties met het nieuwe beheer verandert ten opzichte van de controlelocaties.In totaal zijn 16 soorten bijen en 19 soorten zweefvliegen gevonden. Per locatie zijn maximaal zeven soorten bijen en 10 soorten zweefvliegen aangetroffen. Dit zijn lage soortenaantallen en de bermen van de Lithse Polder mogen daarom arm aan bijen en zweefvliegen genoemd worden. De oorzaken hiervan liggen deels in de bermen zelf (ongunstig beheer voor bijen en andere bloembezoekers), maar zeker ook in de omgeving. Het intensieve agrarische gebruik van de Lithse Polder laat weinig ruimte voor natuur. De discussie benoemt in het kort enkele mogelijkheden om deze situatie te verbeteren.

  Downloaden
         
     Smit, J.T. 2017
Handleiding Bestuiversmonitoring Groningse vogelakkers
EIS2017-009, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 21 pp
Deze handleiding is bedoeld voor vrijwilligers die een bijdrage willen leveren aan de monitoring van bestuivers in vogelakkers in Groningen. Het doel hiervan is inzicht te krijgen in het effect van vogelakkers op het voorkomen van bloembezoekende insecten zoals bijen, een groep met een belangrijke ecosysteemdienst: bestuiving van bloemen en gewassen.Hier wordt de methode toegelicht evenals de te monitoren bestuivers groepen.Het onderscheidt tussen bijen en zweefvliegen wordt geduid en de verschillende onderscheiden groepen hier binnen worden kort toegelicht. Daarnaast worden referenties gegeven voor de belangrijkste determinatieliteratuur voor bijen en zweefvliegen voor eventuele verdieping.Uitgangspunt bij deze bestuiversmonitoringsmethode is dat deze uitgevoerd kan worden door vrijwilligers met weinig voorkennis en met minimale opleidingen begeleiding en die relevante resultaten oplevert in zowel abundantie als diversiteit. 
   Niet openbaar
         
   

Smit, J.T. & R.H.A. van Grunsven 2017
De bijen en dagvlinders van Overijssel: trends, karakteristieke soorten en belangrijke gebieden.
EIS2017-007, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 69 pp.
Deze rapportage vat samen wat er bekend is van de wilde bijenfauna van Overijssel, aan de hand van een aantal vragen, wat resulteert in een lijst met prioritaire en aandachtsoorten. Tevens wordt een overzicht gegeven van de prioritaire soorten dagvlinders van de provincie. Deze lijst is al vastgesteld en de methode wordt hier verder niet behandeld. De prioritaire soorten worden kort besproken en dezelfde vragen worden ook voor dagvlinders beantwoord.

  Downloaden
         
     Reemer, M. 2017
Bijen en zweefvliegen in de ecologische stadsstructuur van Leiden: nulmeting 2016-2017
EIS2017-006, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 30 pp
De gemeente Leiden werkt aan de aanleg van een ecologische stadsstructuur, die het stedelijk groen van de binnenstad verbindt met groene gebieden rondom de stad. In2 016 en 2017 heeft EIS Kenniscentrum Insecten een nulmeting uitgevoerd van de bijen-en zweefvliegen op een aantal plaatsen langs deze ecologische verbindingszones. Grotendeels betreft het als gazon beheerde grasstroken langs waterwegen en paden.Door de resultaten van deze nulmeting te vergelijken met een toekomstige herhaling van deze meting, kan vastgesteld worden welk effect de wijzigingen in beheer en inrichting hebben gehad op de bijen- en zweefvliegenfauna.In 2016-2017 zijn de onderzoekslocaties elk drie maal onderzocht. In totaal zijn hierbij 33 soorten bijen en 45 soorten zweefvliegen aangetroffen. De soortenaantallen per locatie waren laag (variërend tussen vier en 16 bijensoorten en twee en 22 zweefvliegensoorten) en bijzondere soorten zijn niet gevonden. Het is te verwachten dat de soortenrijkdom per plek zal toenemen na de omslag in beheer. Bijeen herhaling van de meting in 2019 zal dit al zichtbaar moeten zijn (mits de voorgenomen maatregelen volgens planning uiterlijk in 2017 zijn uitgevoerd).
  Downloaden
         
   

Reemer, M. 2017
De Bijenfauna van Zuid-Holland: Trends, Prioritaire soorten en Belangrijke gebieden
EIS2017-005, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 52 pp
Deze rapportage vat samen wat er bekend is van de wilde bijenfauna van Zuid-Holland,aan de hand van de volgende vragen:
• welke bijensoorten komen er in Zuid-Holland voor?
• wat zijn de trends van deze soorten: welke zijn toegenomen, afgenomen of verdwenen?
• welke bijensoorten zijn als bedreigd te beschouwen?
• voor welke bijensoorten heeft Zuid-Holland een nationale verantwoordelijkheid?
• wat zijn prioritaire bijensoorten in Zuid-Holland, waaraan de Provincie speciale aandacht aan zou moeten besteden?
• wat zijn belangrijke bijengebieden in Zuid-Holland?
• welke beheertypen in het provinciale Natuurbeheerplan zijn het belangrijkste voorde Zuid-Hollandse bijen?

  Downloaden
         
   

Smit, J.T. 2017
Verslag 1000-soortendag Haringvliet
EIS2017-004, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 28 pp
In 2016 is er een 1000-soortendag georganiseerd in en rond het Haringvliet. Ditheeft 1.828 soorten opgeleverd, waarvan één soort graafwants nieuw voor Nederlanden de motmug Panimerus goetghebueri was slechts één keer eerder waargenomenen recent pas nieuw voor Nederland gemeld (Ciliberti et al. 2017).

 

 

  Downloaden
         
     Smit, J.T. 2017
Handleiding Bestuiversmonitoring Land van Heusden en Altena
EIS2017-003, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 22 pp
Deze handleiding is bedoeld voor vrijwilligers die een bijdrage willen leveren aan de bestuiversmonitoring in akkerranden in het Land van Heusden en Altena. Het doel hiervan is inzicht te krijgen in het effect van bloemrijke akkerranden ten opzichte van traditionele randen van akkers, zonder bloemen.Hier wordt de methode toegelicht evenals de te monitoren bestuiversgroepen. Het onderscheidt tussen bijen en zweefvliegen wordt geduid en de verschillende onderscheiden groepen hier binnen worden kort toegelicht. Daarnaast worden referenties gegeven voor de belangrijkste determinatieliteratuur voor bijen en zweefvliegen voor eventuele verdieping.Uitgangspunt bij deze bestuiversmonitoringsmethode is dat deze uitgevoerd kan worden door vrijwilligers met weinig voorkennis en met minimale opleidingen begeleiding en die relevante resultaten oplevert in zowel abundantie als diversiteit.
   Niet openbaar
         
   

 Smit, J.T. 2017
Handleiding Bestuiversmonitoring Maasheggen
EIS2017-002, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 22 pp
Deze handleiding is bedoeld voor vrijwilligers die een bijdrage willen leveren aan de bestuiversmonitoring in het Maasheggengebied. Het doel hiervan is inzicht te krijgen in goed onderhouden heggen ten opzichte van slecht onderhouden heggen. Hier wordt de methode toegelicht evenals de te monitoren bestuiversgroepen. Het onderscheidt tussen bijen en zweefvliegen wordt geduid en de verschillende onderscheiden groepen hier binnen worden kort toegelicht. Daarnaast worden referenties gegeven voor de belangrijkste determinatieliteratuur voor bijen en zweefvliegen voor eventuele verdieping.Uitgangspunt bij deze bestuiversmonitoringsmethode is dat deze uitgevoerd kan worden door vrijwilligers met weinig voorkennis en met minimale opleidingen begeleiding en die relevante resultaten oplevert in zowel abundantie alsd iversiteit.

   Niet openbaar
         
   

Heijerman, T. & J. Noordijk 2017
Monochamus-monitoring 2016; Populatieonderzoek bij de Schoorlse duinen en bij Nuenen
EIS2017-001, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 28 pp
In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van de Monochamus-monitoringuit 2016. Met behulp van azijnzuurvallen is onderzocht hoe omvangrijk de bekendepopulatie van M. galloprovincialis is in het duingebied bij Schoorl en Bergen. Tevenszijn enkele bossen bij Nuenen geïnventariseerd, omdat er in 2015 een M. galloprovincialis-exemplaar is gevangen op een ‘risicobedrijf’ in deze plaats. Het exemplaar van Monochamus galloprovincialis van de Papenvoortsche Heide eneen deel van de Monochamus-exemplaren van de duinen zijn door de NVWA gecontroleerdop de aanwezigheid van het dennenhoutaaltje Bursaphelenchus xylophilus.Geen van de exemplaren droeg dit aaltje bij zich,

  Niet openbaar
         
         
         
         
         

 

 

  Boesveld, A. & V.J. Kalkman 2016
Inventarisatie van de zeggekorfslak in Noord-Brabant
EIS2016-17, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 13 pp + bijlagen
In 2014 is de op de Habitatrichtlijn vermelde zeggekorfslak Vertigo moulinsiana door Ernst-Jan van Haaften bij een verland wiel langs de Merwededijk bij Sleeuw­ijk aangetroffen.Dit betrof de eerste waarneming voor de provincie Noord-Bra­bant.Naar aanleiding van deze vondst is er in de periode 15 november 2015 tot 14 april 2016 op dertig dagen veldwerk uitgevoerd waarbij in totaal 212 plekken onderzocht zijn op het voorkomen van zeggekorfslak.De soort is aangetroffen op 22 van de 212 onderzochte locaties.Alle locaties waar de soort gevonden is liggen in twee deelgebieden: de eendenkooi in het Habitatrichtlijngebied Langstraat en de omgeving van de Zevenbansche Boezem en de nabijgelegen delen van de Bak­kerskil.In beide gevallen zijn de populaties voldoende groot wat betreft aantallen en oppervlak om op lange termijn levensvatbaar te blijven.In beide gebieden zijn er goede mogelijkheden om de populaties uit te breiden.Bij Langstraat gaat het daarbij om kleine aanpassingen in het beheer waarbij een deel van de sloten of vaarten rondom de eendenkooi minder vaak gemaaid en geschoond worden en het hooghouden van het waterpeil in de zomer zodat de broekbossen jaarrond plasdras staan.Bij Zevenbansche Boezem/Bakkerskil gaat het om het uitrasteren van enkele oevers rondom Fort Bakkerskil en het aanleggen van enkele stroken natuurvriendelijke oever langs de noordelijke delen van de Bakkerskil. Naast de zeggekorfslak zijn tijdens dit onderzoek 42 andere soorten land- en zoet­waterslakken aangetroffen waarvan er negen op de rode lijst staan. 
  Downloaden
         

 

 

 

 

  Reemer, M. & Th. Peeters 2016
Bijen en graafwespen van het Hulshorsterzand
EIS2016-16, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 18 pp.

In 2007 is het Hulshorsterzand onderzocht op bijen en graafwespen. Sindsdien hebben er in het gebied grootschalige werkzaamheden plaatsgevonden om de dynamiek van het stuifzand te herstellen. Om de invloed van deze werkzaamheden op de bijen- en graafwespenfauna te onderzoeken, is de inventaristatie in 2016 herhaald. De gebruikte methode was in beide jaren gelijk, met het verschil dat er in 2016 ook een voorjaarsronde is uitgevoerd. De resultaten van die voorjaarsronde zijn in deze rapportage niet in de vergelijking betrokken. In 2016 zijn in totaal 33 soorten bijen en 25 soorten graafwespen gevonden in het Hulshorsterzand. Met weglating van de resultaten van de voorjaarsronde in 2016 betekent dit voor de bijen in vergelijking met 2007 een toename van 15 naar 29 soorten. Voor de graafwespen laat het soortenaantal geen overduidelijke groei zien: van 22 in 2007 naar 25 in 2016. Een verklaring voor de toegenomen bijenrijkdom zou kunnen liggen in een toegenomen bloemenrijkdom in het terrein. Er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikaar over de bloemenrijkdom, maar de indruk bestaat dat er in 2016 grotere oppervlakten met bloeiende blauwe en rode bosbes aanwezig waren dan in 2007. Ook bloeiden er vermoedelijk meer zandblauwtjes. Zowel op de bosbessen als op de zandblauwtjes zijn veel verschillende soorten bijen aangetroffen. Mogelijke verklaringen voor de hogere bloemenrijkdom zijn de natte zomer van 2016 en de recente invoer van schapenbegrazing. Bijzonderheden onder de aangetroffen bijen zijn de heidezandbij Andrena fuscipes, de bosbesbij A. lapponica, de veenhommel Bombus jonellus, de grote veldhommel B. magnus en de kortsprietgroefbij Lasioglossum brevicorne. De soortenlijst van de graafwespen telt twee zeer zeldzame soorten: Miscophus spurius en Oxybelus quattuordecimnotatus. Beide soorten leven in warme, droge zandgebieden, waarbij M. spurius een echte stuifzandspecialist is.

  Downloaden
         
    Stip, A. & J.T. Smit 2016
Tussenrapportage monitoring ANLB Noord-Brabant 2016
EIS2016-15, Vlinderstichting, 8pp.
In een meerjarige pilot in drie gebieden in de provincie Noord-Brabant wordt beheermonitoring voor het vernieuwde agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLB) uitgevoerd. Deze tussenrapportage beschrijft de procesresultaten van het eerste jaar van monitoring (2016) van de bijen, zweefvliegen en dagvlinders, samengevat onder de term ‘bestuivers’. Bestuivers vallen noch onder de provinciale doelsoorten, noch onder de landelijk prioritaire doelsoorten van het ANLB in Noord-Brabant.

 

 

  Downloaden
         

 

  Smit, J.T. 2016
Bestuiversmonitoring akkerranden Hoekse Waard
EIS2016-14, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 18 pp.

Deze handleiding is bedoeld voor vrijwilligers die een bijdrage willen leveren aan de bestuiversmonitoring van akkerranden in de Hoekse Waard.Het doel hiervan is inzicht te krijgen in het effect van bloemrijke akkerranden ten opzichte van traditionele randen van akkers, zonder bloemen.
Hier wordt de methode toegelicht evenals de te monitoren bestuiversgroepen.Het onderscheidt tussen bijen en zweefvliegen wordt geduid en de verschillende onderscheiden groepen hier binnen worden kort toegelicht.Daarnaast worden referenties gegeven voor de belangrijkste determinatieliteratuur voor bijen en zweefvliegen voor eventuele verdieping.
Uitgangspunt bij deze bestuiversmonitoringsmethode is dat deze uitgevoerd kan worden door vrijwilligers met weinig voorkennis en met minimale opleiding en begeleiding en die relevante resultaten oplevert in zowel abundantie als diversiteit.

  Niet openbaar
         

 

 

 

 

 

 

 

  Smit, J.T. & F. van der Meer 2016
Inventarisatie van de bijen van het Nationaal Park Dwingelderveld bij Natuurmonumenten
EIS2016-13, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 48 pp + bijlagen
In 2016 heeft EIS kenniscentrum Insecten een inventarisatie uitgevoerd van de bijen van het Nationaal Park Dwingelderveld op verzoek van Natuurmonumenten. Hierbij zijn 10 deelgebieden geïnventariseerd die in 2000 ook zijn onderzocht, daarnaast zijn nog 5 aanvullende deelgebieden meegenomen. Het doel was om de diversiteit van het gebied in kaart te brengen, en in mindere mate een vergelijking te trekken met de resultaten van de vorige inventarisatie. Aanvullend werd gevraagd om een analyse van de eventuele impact van voedselconcurrentie tussen honingbijen en wilde bijen. Het Dwingelderveld heeft een rijke en bijzondere bijenfauna. Tijdens de inventarisatie zijn maar liefst 87 soorten wilde bijen aangetroffen. De meest bijzondere zijn: tormentilzandbij Andrena tarsata (Rode Lijst: ernstig bedreigd), heidehommel Bombus humilis (Rode Lijst: bedreigd) en de zeldzame zadeldwergzandbij Andrena falsifica. Daarnaast zijn nog de volgende bijzondere soorten aangetroffen, allemaal in de categorie bedreigd; kruiskruidzandbij Andrena denticulata, bruinsprietwespbij Nomada fuscicornis, sporkehoutzandbij Andrena fulvida en de volgende soorten die allemaal in de categorie kwetsbaar staan; donkere wilgenzandbij Andrena apicata, heidezandbij A. fuscipes, variabele zandbij A. varians, veenhommel Bombus jonellus, ranonkelbij Chelostoma florisomne, geelschouderwespbij Nomada ferruginata, smalbandwespbij N.  goodeniana, roodharige wespbij N. lathburiana, vroege wespbij N. leucophthalma en gehoornde metselbij Osmia cornuta. Verder nog een soort uit de categorie gevoelig; brilmaskerbij Hyalaeus dilatatus en de zeldzame Rinks maskerbij H. rinki. Drie karakteristieke soorten die in eerdere jaren en ook tijdens de vorige inventarisatie wel zijn waargenomen zijn dit jaar niet aangetroffen: Noordelijk klaverzandbij Andrena intermedia (Rode Lijst: gevoelig), heidekegelbij Coelioxys conica (Rode Lijst: bedreigd) en ericabij Megachile analis (Rode Lijst: kwetsbaar). Mogelijk is dat te wijten aan het slechte weer in de zomer, maar het is ook mogelijk dat de soorten inmiddels verdwenen zijn.In dit rapport worden de verschillende deelgebieden afzonderlijk besproken. Waarbij de bijzondere soorten worden vermeld en, indien relevant, een vergelijking wordt gemaakt met de vorige inventarisatie, tevens worden eventuele knelpunten benoemd en suggesties gegeven voor het beheer.Er is een analyse gemaakt van de mogelijke impact van de geplaatste honingbijenkasten op de wilde bijenfauna. Hierbij is inzichtelijk gemaakt hoe ver de reikwijdte is van de verschillende punten waarop bijenkasten staan, en waar die eventueel het beste verplaatst kunnen worden.Als laatste worden kort en enkele beheeraanbevelingen gegeven aan de hand van de twee aspecten die van belang zijn voor wilde bijen: nestgelegenheid en voedselbeschikbaarheid.Voor vier soorten geldt dat de provincie Drenthe een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor hun voortbestaan in Nederland aangezien deze soorten vrijwel uitsluitend nog in deze provincie voorkomen en waarbij het Dwingelderveld een sleutelpositie inneemt: tormentilzandbij, heidehommel, zadeldwergzandbij en donkere klaverzandbij (welke dit jaar niet is aangetroffen).
  Downloaden
         

 

 

 

 

 

  Smit, J.T., J. Bouwman & R. Leijs 2016
Beheeradvies locatie eikenzandbij Berg en Dal
EIS2016-012, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden en Cooperatie Unie van Bosgroepen, Ede, 11 pp.

In 1975 werd een uitzonderlijk grote populatie van de eikenzandbij Andrena ferox ontdekt in een weiland bij Berg en Dal (fig.1).Van deze zeer zeldzame soort waren tot dan toe slechts een handjevol waarnemingen bekend uit Zuid-Limburg en nog niet eerder was een voortplantingspopulatie vastgesteld, ook niet in het buitenland waar het eveneens een zeer zeldzame soort is. De grootte van de populatie in Berg en Dal werd in der tijd geschat op duizenden exemplaren (mogelijk 15.000, Leijs 1986).Dit is uitzonderlijk groot, andere populaties die sindsdien zijn gevonden bevatten vermoedelijk hooguit enkele tientallen exemplaren.
De eikenzandbij staat op de Nederlandse Rode Lijst in de categorie gevoelig (Peeters & Reemer 2003), wat voornamelijk veroorzaakt wordt door zijn zeldzaamheid. Om precies dezelfde reden staat de soort als ‘data deficient’ te boek in de Europese Rode Lijst (Nieto et al.2014).De populatie bij Berg en Dal is in ieder geval tot het jaar 2000 aanwezig geweest en tot voor kort de enige bekende Nederlandse populatie. Omdat de eikenzandbij niet wettelijke beschermd is, ze volgens de Rode Lijst-criteria niet ernstig bedreigd is en de populatie zich op particulier terrein bevindt in plaats van in een natuurgebied, valt ze buiten de reguliere natuurbeschermingsmaatregelen. Vanwege de grote zeldzaamheid en het vrijwel uitsluitend voorkomen in de provincie Gelderland heeft de provincie de soort aangemerkt als prioritair.
Tijdens dit onderzoek is de locatie bezocht om vast te stellen of de soort nog aanwezig is en om beheermaatregelen te formuleren voor een bij-vriendelijk beheer met als doel het bevorderen van de eikenzandbij alsmede de andere bijzondere bijensoorten die in dit gebied aanwezig zijn. Tevens is de recent ontdekte populatie in Zuid-Limburg bezocht om beide gebieden met elkaar te kunnen vergelijken en beter zicht te krijgen op de randvoorwaarden voor het voorkomen van de eikenzandbij.  

  Downloaden
         

 

  

 

 

 

 

 

  Noordijk, J., E. de Bree, R. Kleukers & M. Reemer 2016
Bestuivers in appelboomgaarden met milieukeur
EIS2016-11, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden, 14 pp.

Appelboomgaarden met Milieukeur onderscheiden zich van gangbare boomgaarden doordat zij het milieu minder zwaar belasten, bijvoorbeeld door een strenger beleid ten aanzien van bestrijdingsmiddelen. Ook wordt rekening gehouden met de biodiversiteit, bijvoorbeeld door de aanleg van bloemstroken, en de hoop is dat bestuivende insecten hiervan profiteren. Deze verwachting was onderwerp van een klein onderzoek in vijf boomgaarden in de provincie Utrecht in 2016. In vijf appelboomgaarden met Milieukeur in de omgeving van Houten werden in het voorjaar van 2016 tijdens de appelbloei bemonsteringen uitgevoerd van bijen en zweefvliegen. De methode is vergelijkbaar met die van een onderzoek in 2013 in boomgaarden in dezelfde regio (De Groot et al. 2015). Hierdoor kunnen de resultaten uit beide jaren enigszins met elkaar worden vergeleken, zodat een indruk verkregen wordt van verschillen in bestuiversfauna tussen boomgaarden met Milieukeur en gangbare boomgaarden. Ook zijn naast de boomgaard ingezaaide bloemstroken geïnventariseerd op de bestuiversfauna. Dit is pas in augustus gedaan, omdat de stroken eerder nog niet bloeiden. In totaal zijn tijdens het onderzoek 13 soorten bijen en 22 soorten zweefvliegen aangetroffen. Hiervan zijn 10 soorten bijen en 11 soorten zweefvliegen in de boomgaarden gevonden, en vier soorten bijen en 17 soorten zweefvliegen in de bloemstroken. De resultaten uit 2016 zijn vergeleken met die van een vergelijkbaar onderzoek in 2013. Hierbij zijn geen significante verschillen gevonden in aantallen soorten en aantallen exemplaren tussen de Milieukeur-boomgaarden uit 2016 en de gangbare boomgaarden uit 2013. Uit de gevonden resultaten blijkt geen positieve invloed van de Milieukeur-maatregelen op de bestuiversfauna van de boomgaarden. Hier zijn twee vermoedelijk twee verklaringen voor. De eerste is dat het omringende landschap rond de boomgaarden niet erg ‘bestuiversvriendelijk’ is. Het is vrij eenvormig en bevat weinig natuurlijke habitat voor bijen en zweefvliegen. De tweede verklaring is dat de aangelegde bloemstroken pas in augustus bloeien. Dit betekent dat bestuivers tussen de appelbloei in april en de bloei van de bloemstrook in augustus elders hun voedsel moeten zoeken. De omgeving van de boomgaarden is verder weinig bloemrijk, dus de populaties van bestuivers hebben hier moeite om te overleven. Er zijn verschillende manieren om de omstandigheden voor bestuivende insecten rond de boomgaarden te verbeteren. Deze richten zich enerzijds op het stimuleren van nestelgelegenheid voor wilde bijen, anderzijds op het waarborgen van een continu voedselaanbod (bloemen) tussen april en september. In de discussie worden hier tips voor gegeven.

  Downloaden
         
    Veraghtert W., Alderweireldt M., Bosmans, R., Jacobs M., Pollet M., Severijns N., Sleeuwaert T. &.Verhaeghe F. 2016.
Inventarisatie van de biodiversiteit in Bos t'Ename
EIS2016-10, Rapport Natuurpunt Studie, Mechelen
Bos t’Ename kent reeds een lange traditie op vlak van natuurstudie. Desondanks waren er tot voor kort grotekennishiaten. Met dit project wordt voor het eerst getracht een zo volledig mogelijk beeld van de biodiversiteitin het gebied te krijgen. Hiervoor werden specialisten uit binnen- en buitenland ingezet.Dit rapport bundelt de onderzoeksresultaten voor 10 soortgroepen. Deze studie legt de basis voor een nieuwepublicatie over Bos t’Ename. Diepgaande analyses waren niet het onderwerp van deze studie-opdracht. 
  Downloaden
         

 

 

 

 

Colijn, E., J. Noordijk & Th. Heijerman 2016
De vermiljoenkever in Noord-Brabant.
EIS2016-09, EIS Kenniscentrum Insecten Leiden, 27 pp.
In 2012 werd de vermiljoenkever Cucujus cinnaberinus voor het eerst aangetroffen in Nederland. De vermiljoenkever geniet bescherming op Europees niveau via de Ha­bitatrichtlijn. Voor de start van dit project was de vermiljoenkever alleen bekend van één locatie. In Noord-Brabant liggen enkele bosgebie­den die geschikt lijken als leefgebied voor de vermiljoenkever. In het kader van het project De vermiljoenkever in Noord-Brabant zijn deze gebieden – in totaal 58 km-hokken – in 2015 bezocht en onderzocht op het voorkomen van de soort. Er zijn twee nieuwe populaties ontdekt.  In 2016 is door middel van een aanvullende inventarisatiemethode met voor dit project aangepaste azijnzuurvallen onderzoek gedaan. Hierbij werden ‘traditionele’ azijnzuurvallen extra uitgerust met α-pineen. Deze inventarisatiemethode bleek niet zeer geschikt. Zowel de veldinventarisatie als het onderzoek met de azijnzuurvallen leverde wel belangrijke inzichten in de doodhoutkeverfauna van de onderzochte bossen in Noord-Brabant. Er werden twee keversoorten aangetroffen die nog niet voor Neder­land zijn gemeld, plus zeven soorten die nog niet eerder voor de provincie Noord- Brabant werden gemeld. Knelpunten bij het beleid voor en beheer van de strikt beschermde vermiljoenkever zijn met name de onbekendheid van de soort bij de terreineigenaren en het ontbre­ken van detailinformatie over het voorkomen. Hierdoor zal plaatselijk de wettelijke bescherming in de knel komen.

 
  Niet openbaar

       

 

 

 

 

 

  Reemer, M. 2016
Bijen en zweefvliegen op bedrijventerrein Grote Polder.
EIS2016-08, EIS Kenniscentrum Insecten Leiden, 26 pp.

In het kader van het Groene Cirkels Bijenlandschap slaan de Gemeente Zoeterwoude en enkele lokale bedrijven de handen ineen om bedrijventerrein Grote Polder in Zoeterwoude- Rijndijk bijvriendelijk in te richten. Om vast te kunnen stellen welk effect de te nemen maatregelen hebben op de bestuiversfauna, is in 2016 een nulmeting uitgevoerd. In drie monitoringsrondes is geïnventariseerd welke soorten bijen en zweefvliegen er op het bedrijventerrein voorkomen. Er zijn in totaal 29 soorten bijen en 38 soorten zweefvliegen gevonden. De twee meest soortenrijke locaties, een bouwkavel aan de westkant en een parkachtige strook aan de noordkant, liggen eigenlijk buiten het bedrijventerrein. Met aftrek van de soorten ie uitsluitend op deze twee locaties zijn aangetroffen, zou de soortenlijst slechts 18 soorten bijen en 20 soorten zweefvliegen tellen. Het bedrijventerrein zelf is dus arm aan soorten. De meest opvallende vondst is die van een vrouwtje van de ereprijszandbij Andrena labiata op locatie Noordrand. Deze soort is in Zuid-Holland buiten de duinen nog bijna nooit gevonden. Het is onduidelijk in hoeverre het een verdwaald exemplaar betreft of dat er een populatie in de buurt leeft. Er is in de Grote Polder veel ruimte voor verbetering van het leefgebied voor bijen, zweefvliegen en andere biodiversiteit. Hiertoe zijn reeds verschillende adviezen opgesteld en er is een uitgebreid ontwerp voor een meer natuurvriendelijke inrichting. Naar verwachting zal de uitvoer van dit ontwerp zorgen voor een soortenrijkere bijen- en zweefvliegenfauna. Dit rapport besluit met enkele aanbevelingen die in het huidige inrichtingsontwerp onderbelicht zijn. Deze betreffen met name het maaibeheer van de grasstroken (zoals de middenberm) en de beschikbaarheid van nestelgelegenheid voor zowel boven- als ondergronds nestelende bijen. Ook worden specifiek voor de ereprijszandbij aanbevelingen gedaan, omdat de Gemeente Zoeterwoude met deze bijensoort een mooie primeur heeft in de regio. 

  Downloaden
         

 

 

 

 

 

 

 

 

Reemer, M. 2016
Bijen en zweefvliegen in het Leidsche Singelpark: nulmeting 2015-2016.
EIS2016-07, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 23 pp.
De gemeente Leiden werkt aan de inrichting van een ringvormig stadspark langs de singels rond de oude binnenstad. In dit toekomstige Singelpark worden bestaande parken deels heringericht en met elkaar verbonden door nieuwe groene infrastructuur. De Gemeente wil biodiversiteit in het algemeen en bijen in het bijzonder nadrukkelijk een plek geven in dit Singelpark. Hiertoe worden maatregelen genomen in inrichting en beheer. Om het effect van de herinrichting van het Singelpark op de bijen en andere bestuivende insecten te meten, is in 2015 begonnen met een monitoring van bijen en zweefvliegen, twee belangrijke groepen bestuivende insecten. In 2015 en 2016 is een nulmeting uitgevoerd, die over enkele jaren gevolg wordt door een herhaling. Door beide metingen met elkaar te vergelijken, krijgt men een beeld van de veranderingen die hebben plaatsgevonden in de bestuiversfauna. Tijdens drie monitoringsrondes in 2015 en 2016 zijn 10 locaties in het toekomstige Singelpark onderzocht op bijen en zweefvliegen. Er zijn in totaal 46 soorten bijen en 35 soorten zweefvliegen aangetroffen. Begraafplaats Groenesteeg en de Kweektuin van het Singelpark bij het Centraal Station bleken de meest soortenrijke locaties. De vaakst aangetroffen bij is de honingbij, die op alle locaties veel voorkomt. Dit is niet verwonderlijk, aangezien op diverse plekken in de stad bijenkasten van imkers geplaatst zijn. De honingbij kan dan ook niet tot de wilde bijenfauna van Leiden gerekend worden. Onder de wilde bijensoorten zijn de akkerhommel, aardhommel en steenhommel het algemeenst, gevolgd door de gewone sachembij, de gewone geurgroefbij de gewone franjegroefbij en de witbaardzandbij. De meest bijzondere bijensoorten die zijn gevonden, zijn de roodsprietwespbij en de lichte wilgenzandbij. De meest gewone zweefvliegensoorten in het Singelpark zijn de blinde bij en de snorzweefvlieg. De meest bijzondere zweefvliegensoorten zijn de brede bandzweefvlieg en de scheefvlek-korsetzweefvlieg. Per locatie worden de resultaten besproken en hier en daar worden verdere aanbevelingen voor inrichting en beheer gegeven, in aanvulling op een eerder adviesdocument van Reemer & Snep (2015).

Na afloop van de monitoring en vlak voor de afronding van dit rapport is in de Kweektuin een gedoornde slakkenhuisbij gevonden. Een zeldzame soort, die alleen bekend is uit een klein deel van de duinen en uit Zuid-Limburg. 

  Downloaden
         

 

 

 

 

 

 

 

 

  Smit, J.T. 2016
Analyse karakteristieke soorten van de Nederlandse Delta
EIS2016-06, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 65 pp.

EIS heeft een eenvoudige analyse uitgevoerd naar karakteristieke soorten van de Nederlandse Delta.Hiervoor zijn diverse databestanden van een grote verschei­denheid aan organismen geanalyseerd, uiteenlopend van planten, zoogieren, vis­sen en bijen tot bloemdieren, vliegen, holtedieren en nog veel meer.
Per soort is er gekeken naar het aantal kilometerhokken waarin de soort is aange­troffen sinds 1999 en hoe groot het percentage daarvan is dat in de Delta ligt.Op basis van deze percentages is een selectie gemaakt van maximaal 5 soorten die over het algemeen herkenbaar zijn, een duidelijke biotoop hebben en typische zijn voor de Delta.Deze zijn verder besproken.
Al met al worden 23 groepen en 75 soorten behandeld die in zekere zin deels af­hankelijk zijn van het Deltagebied, dit loopt uiteen van soorten die uitsluitend aan kwelders gebonden zijn (zoals bijvoorbeeld blauw kweldergras en de kwelder-gifoogdaas) tot soorten typisch van de hogere delen van de schorren en kwelder (zoals bijvoorbeeld de schorzijdebij en zijn parasiet de schorviltbij ofMelieria picta) tot soorten die sterk afhankelijk zijn van het brakke tot zoute water (zoals bijvoorbeeld Harders of de spiering of het kustplatvoetje).
Er zijn diverse factoren die een rol spelen waarom bepaalde soorten (grotendeels) beperkt zijn tot de Delta.Voor een deel van de soorten zal het een combinatie aan factoren zijn, maar samenvattend zijn ze onder te verdelen in de volgende catego­rieën, in de conclusie (p.62) worden per categorie de verschillende behandelde soorten vermeld:

- Aanwezigheid van brak of zout water 
- Brakke of zoute kwel 
- Getijden invloeden 
- Noordwest grens areaal 
- Aanwezigheid kustduinen 
- Aanwezigheid bloemdijken (bloemrijke graslanden)  

  Downloaden
         

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  Reemer, M., I. Raemakers & T. Faasen 2016
De bijen van Noord-Brabant: trends, prioritaire soorten en beheertypen
EIS2016-05, EIS Kenniscentrum Insecten & Ecologica, Leiden 33pp + bijlagen.

Deze rapportage geeft inzicht in de wilde-bijenfauna van Noord-Brabant. Vragen die aan bod komen zijn: welke bijensoorten komen er voor, welke gaan er voor- en welke achteruit? Voor welke soorten heeft deze provincie een speciaal belang en welke kunnen er als ’prioritair’gelden? Welke biotopen (volgens het systeem van beheertypen) zijn belangrijk voor de Brabantse wilde bijen? Welke lacunes zijn er in de Brabantse bijenkennis? Welke soorten en beheertypen komen in aanmerking voor monitoring?

Een deel van de vragen wordt beantwoord aan de hand van het databestand van de Nederlandse bijen van EIS Kenniscentrum Insecten. De overige vragen worden beantwoord vanuit de expertise van de auteurs. Er zijn in Noord-Brabant 280 soorten wilde bijen waargenomen. Hiervan zijn er 127 stabiel of toegenomen, 89 afgenomen en 64 verdwenen uit de provincie. Per soort is berekend welk aandeel van de Nederlandse vindplaatsen in Brabant ligt. De soorten waarvan dit ‘relatieve belang’ op minstens 20% ligt, komen in aanmerking als prioritaire soort voor Noord-Brabant. Aanvullende criteria voor deze kwalificatie zijn dat de soort sterk afgenomen en nu zeldzaam is. Op basis van andere soortspecifieke afwegingen zijn nog enkele soorten afgevallen, waarna een lijst van minimaal 14 bijensoorten overblijft die in Brabant als prioritair kunnen gelden. Hier kunnen, op basis van door de Provincie te maken afgwegingen, nog 10 soorten koekoeksbijen en 13 landelijk bedreigde soorten aan toegevoegd worden, waarmee het aantal prioritaire soorten maximaal op 37 zou komen. Op basis van de aantallen kenmerkende en prioritaire bijensoorten kunnen de volgende beheertypen in Brabant als meest belangrijk worden beschouwd: vochtige heide (N06.04), droge heide (N07.01), stuifzand (N07.02), nat schraalland (N10.01), vochtig hooiland (N10.02) en droog schraalland (N11.01). Ook de volgende beheertypen zijn van belang, al neemt Noord-Brabant wat deze typen betreft landelijk geen bijzondere plaats in: bloemdijk (N12.01), kruiden- en faunarijk grasland (N12.02), glanshaverhooiland (N12.03), ruigteveld (N12.06) en voedselarme bossen (N15.02). De lijst met recent uit Noord-Brabant verdwenen bijensoorten bestaat vooral uit soorten van (hei-)schrale graslanden en glanshaverhooilanden. De perspectieven voor soorten van glanshaverhooilanden worden gunstig ingeschat, gezien positieve ervaringen met deze biotoop na gebiedsherinrichtingen. Voor soorten van (hei-)schrale graslanden lijkt herstel verder weg, met name vanwege de alomtegenwoordige gevolgen van verzuring. Slecht onderzochte delen van Noord-Brabant zijn vooral de delen met veel grootschalige landbouw, zoals het deel ten westen van Etten-Leur, het Land van Altena en de streek rond Oss. Er zijn echter ook diverse natuurrijke streken waaruit weinig bijengegevens bekend zijn, zoals de Kempen. Wat de beheertypen betreft geldt dat geen enkeltype provinciebreed goed is onderzocht. Met name beheertypen die in grote oppervlaktenvoorkomen of onderdeel uitmaken van grote natuurterreinen zijn hier en daar wel goed onderzocht. Beheertypen die in Noord-Brabant alleen door kleine en versnipperde gebieden zijn vertegenwoordigd, zoals enkele belangrijke typen graslanden, zijn nog nauwelijks gericht onderzocht. Met betrekking tot monitoring van bijzondere/bedreigde/prioritaire soorten is de belangrijkste boodschap: houd het zo simpel mogelijk. Liever wat meer locaties onderzoeken op aan- of afwezigheid van een select groepje karakteristieke soorten, dan onderzoek in minder gebieden naar alle soorten en/of kwantitatieve ontwikkelingen in populatieomvang. Voor het volgen van de trends in de gehele Brabantse bijenfauna is een veel grootschaliger opzet nodig, waarbij op een groot aantal locaties alle soorten worden gemonitord. Per locatie zal slechts bij een zeer groot aantal bezoeken het werkelijk voorkomende aantal soorten benaderd kunnen worden. Dit vergt een grote tijdsinvestering, dus de haalbaarheid hiervan is twijfelachtig. Misschien is ook voor de provinciebrede monitoring een opzet aan te raden waarbij per beheertype een selecte groep karakteristieke soorten gevolgd wordt. Deze monitoring richt zich dan niet alleen op de meest belangrijke natuurbeheertypen, aar ook op de overige, inclusief stedelijk en agrarisch gebied. Naar de karakteristieke soorten kan gericht gezocht worden, zodat de trefkans groter is en de resultaten daadwerkelijke trends weerspiegelen. Daarnaast worden ook ‘toevallig aangetroffen’ andere soorten genoteerd, maar deze gegevens zullen niet bruikbaar zijn om iets over de kwaliteit van het beheertype te zeggen.

  Downloaden
         
   

Colijn, E.J. & A.J. van Loon 2016
De biodiversiteit van het Merkske
EIS2016_004, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 116 pp.
In 2015 werd in het Merkske een succesvol 1000-soortenproject gehouden. Tijdens diverse soortgroepgerichte excursies werd de biodiversiteit in het grensoverschrijdende natuurgebied in beeld gebracht. In totaal werden 3389 soorten aangetroffen Daarmee werd het hoogste aantal soorten in de geschiedenis van de 1000-soortenprojecten in Nederland bereikt. Onder de waargenomen soorten bevonden zich één soort vlieg en drie soorten kevers die nieuw zijn voor de Nederlandse fauna en elders zullen worden gepubliceerd. Dit artikel vat de resultaten van het project kort samen.

  Downloaden
         
   

Koese, B., V. Kalkman & A. Boesveld 2016

Fauna kartering ongewervelden Nieuwkoops plassengebied. Typische soorten en soorten van de habitatrichtlijn. 

EIS2016_003, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 28 pp. 

In het najaar van 2015 is het Nieuwkoops plassengebied onderzocht op het voorkomen van een aantal ongewervelden. Het gaat om drie soorten die zijn opgenomen op bijlage II en IV van de habitatrichtlijn (gestreepte waterroofkever, platte schijfhoren en zeggekorfslak) en vijf soorten die zijn aangewezen als typische soort voor habitattypen die binnen de Nieuwkoopse plassen aanwezig zijn en worden gebruikt als kwaliteitsindicator. De typische soorten zijn de schietmotten Anabolia brevipennis, Limnephilus incisus en Hydroptila pulchricornis, de eendagsvlieg Caenis lactea, en de platworm schele engerd.

Uit onderzoek in 2015 blijkt dat het goed gaat met de gestreepte waterroofkever en de platte schijfhoorn. De zeggekorfslak is zeldzaam en ndreigt te verdwijnen van de enige nog bekende locatie. De typische soorten zijn in 2015 niet aangetroffen in het gebied. Op basis van archief- en literatuuronderzoek is het aannemelijk dat de voor veenmosrietlanden kenmerkende schietmot L. incisus nog voorkomt in natte heide en veenmosrietlanden in het oostelijke plassengebied.

  Downloaden
         

 

 

  Heijerman, Th. & J. Noordijk 2016
Monochamus monitoring 2015: Inventarisatie van zwarte den-opstanden in Hoord-Holland
EIS2016-002, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 20 pp, plus bijlagen

Dit rapport behandelt de onderzoeksopzet en de resultaten van het zevende jaar waarin het voorkomen van boktorren van het genus Monochamus (en het daaraan gerelateerde het dennenhoutaaltje Bursaphelenchus xylophilus) is geïnventariseerd met behulp van azijnzuurvallen. Dit jaar ging de aandacht uit naar opstanden van zwarte den in de duinen van Noord-Holland. Ook op risicolocaties verspreid over het land heeft weer een aantal vallen gehangen.

Op een risicolocatie in Nuenen, werd een exemplaar van Monochamus galloprovincialis gevangen, waarin geen B. xylophilus is aangetroffen. In totaal werden er met de 24 vallen in de duinbossen 5 soorten boktorren en 14 snuitkevers gevangen en gedetermineerd. Uit de 30 vallen van de risicolocaties werden 11 soorten boktorren, 49 snuitkevers, 1 boorkever en 2 prachtkevers gevangen en gedetermineerd. Het onderzoek leverde één nog niet eerder in Nederland gevangen (potentieel invasieve) boktorexoot op, van een risicolocatie te Nuenen. Ook werd een aantal andere exotische keversoorten in de vallen aangetroffen, waarvan enkele ook (potentieel) invasief zijn.

In de Schoorlse Duinen bleken de vraatsporen van M. galloprovincialis goed te vinden en herkennen, en dit lijkt een bruikbare methode om jaarrond te kunnen inventariseren en sommige veldlocaties maar één keer te hoeven bezoeken. 

 
  Downloaden
         

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  Smit, J.T. 2016
Vliegend hert Springendal en Dal van de Mosbeek, beheerplan 2016-2020.
EIS2016-01, EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden 93 pp.

Deze rapportage is uitgevoerd in het kader van het N2000 gebiedsproces Springendal – Dal van de Mosbeek. Het gebiedsproces heeft als doel om de stikstofgevoelige habitats en habitatsoorten in het gebied te beschermen, te behouden en te versterken. Naast habitats als alluviale bossen en droge heide betreft dit ook een aantal soorten. Deze gebiedsuitwerking betreft de samenwerking tussen de terreinbeheerders Landschap Overijssel, Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten, waterschap Vechtstromen, Noaberkracht, provincie Overijssel en LTO Noord. Het vliegend hert komt van oudsher voor in de omgeving van Mander. De popula- ties bevinden zich voornamelijk in het westelijke deel van het Natura-2000 gebied Springendal en Dal van de Mosbeek, met enkele populaties daarbuiten, zoals rond het dorp Vasse. Hezingen lijkt min of meer de oostgrens van het natuurlijke verspreidingsgebied aan te geven en ten oosten van het brongebied van de Mosbeek zijn geen waarnemingen van het vliegend hert bekend. De uitgevoerde maatregelen uit het vorige beheerplan (Smit & Krekels 2008) beginnen hun vruchten af te werpen, er is een duidelijk verdichting van het aantal waarnemingen ronde de kernpopulaties te zien, evenals een voorzichtige uitbreiding vanuit deze kernpopulaties. Het verdient aanbeveling de maatregelen zoals deze in het vorige plan zijn aangegeven voort te zetten, zeker waar het het onderhoud van de diverse eiken houtwallen betreft. Bij de herinrichting van de grote Manderheide, zoals voorgesteld in het streefbeeld, dient nadrukkelijk rekening gehouden te worden met het vliegend hert. In het streefbeeld worden de oude boskernen behouden, evenals het akkercomplex inclusief de bijbehorende houtwallen in het noordoosten van het gebied (hier onderdeel van het deelgebied Manderstreu) en ook waardevolle groepen oude bomen worden behouden. Dit alleen is voor het vliegend hert vermoedelijk niet voldoende. Al deze geschikte (potentiële) voortplantingsgebieden zouden idealiter ook onderling verbonden moeten worden, omdat het vliegend hert lijnvormige elementen gebruikt om zich langs te verplaatsen, open gebied vermijden ze het liefst. De grote hoeveelheid aan kleine houtwallen die verspreid over het hele terrein voorkomen zijn uitermate geschikt om al deze gebieden met elkaar te verbinden, waarmee tevens een stukje cultuurhistorie bewaard blijft. Een andere zorg is de isolatie van de populaties buiten het N2000 gebied, zoals in het dorp Vasse, maar ook in het tussenliggende gebied tussen Mander en Vas- se. Groot probleem hier is het gebrek aan houtwallen. Deze zijn in de loop van de tijd verdwenen of beperkt en versnipperd bewaard gebleven, zoals ook al in het vorige beheerplan aangegeven. Dit is een belangrijke beperking voor het vliegend hert, aangezien deze vrijwel uitsluitend lijnvormige elementen gebruiken om zich langs te verplaatsen. Daarnaast kunnen de houtwallen ook ingericht om zelf te dienen als voortplantingsgebied voor het vliegend hert.

  Downloaden
         








 



https://www.eis-nederland.nl/rapporten https://www.eis-nederland.nl/rapporten https://www.natuurkennis.nl/publicaties/landschapoverstijgendnw/ https://www.natuurkennis.nl/publicaties/laagveen-en-zeekleilandschap/ https://www.natuurkennis.nl/publicaties/obn-nieuwsbrieven-uit-vakblad-nbl/ https://www.natuurkennis.nl/publicaties/proefschriften/ https://www.natuurkennis.nl/publicaties/scientific-articles/
Publicado el julio 24, 2022 06:11 TARDE por ahospers ahospers

Comentarios

No hay comentarios todavía.

Agregar un comentario

Acceder o Crear una cuenta para agregar comentarios.